• NL Voorbeelden • DIALOOG
→ HET DE EEN → Possessives → Bijwoorden HOE? → Voorzetsels WAAR? → Werkwoorden → Voegwoorden
→ HET DE EEN → Possessives → Bijwoorden HOE? → Voorzetsels WAAR? → Werkwoorden → Voegwoorden
Notes | |
---|---|
Location: zitten liggen staan | Action (to put): stoppen / doen leggen zetten |
Location of events, people, animal with posture unknown + existance | -> ZIJN |
onder | unter |
boven | uber |
achter | hinter |
voor (v) | vor |
met | mit |
zonder | ohne |
rondom (rund-um) | |
tussen | zwischen |
op | auf |
in | |
links | |
rechts | |
aan | an |
naar | at / an / to? |
naast | |
door | |
over | |
uit | |
om | |
tegen | |
binnen | |
buiten | |
langs | |
tijdens | |
sinds | |
bij | |
tot | |
behalve | |
na | |
via | |
per | |
te | |
volgens | |
ten noorden / westen van | north of |
overdag / overnacht | during the day |
De man boven het water | |
De man tussen de vrouwen | |
Het meisje op de giraf | |
De vrouw op de grote rots | |
De grote rots op het gras | |
De man in het water | |
De man en de vrouw in de winkel | |
De vrouw in het restaurant | |
De bloem in het glas | |
Het water in het glas | |
De vrouw met de witte beer | |
Het meisje met het sinaasappel | |
Het meisje zonder sinaasappel | |
De vrouw met paraplu | |
De vrouw zonder paraplu | |
De bloemen rondom het water | |
De vrouw met de bananen rechts | |
De man met het glas links | |
Het jongetje zonder bananen links | |
De vrouw zonder glas rechts | |
De man voor de auto | |
De man achter de auto | |
Ze zijn achter de boom | |
Een rood huis op het water | |
Een man in de wind | |
Een glas in de sneeuw | |
Een auto onder de sneeuw | |
Een kind onder de modder | |
Een vis onder het ijs | |
Sneeuw in de modder | |
Een auto onder de modder | |
Een vrouw op het ijs (patineaza). | |
Een paraplu in de regen | |
een boom in de lente | |
Lente: een bloem in de sneeuw | |
Winter: een vis in de sneeuw | |
Winter: een rots onder de sneeuw | |
Zomer: een vrouw in het zand | |
Zomer: een man op de fiets in een plas | |
De kikker ZIT IN de koffer. | The frog is (sitting) in(side) the suitcase. |
ER ZIT koffie IN het kopje. | THERE IS coffee (sitting) in the cup. |
De jongens ZITTEN IN de klas. | The boys are (sitting) in class. |
De kinderen ZITTEN OP de bank. | The kids are sitting on the couch?. |
Het boek LIGT OP de tafel. | The book is (lying) on the table. |
De handdoeken LIGGEN OP de grond. | The hand towels are (lying) on the ground. |
Nederland LIGT TEN NOORDEN VAN Frankrijk. | The Netherlands is / lies NORTH OF France. |
Die stad LIGT IN België. | That city is / lies in Belgium. |
Zij LIGT IN het gras. | She is lying down on the grass. |
Het bord STAAT OP de tafel. | The plate IS ON the table. |
Het boek STAAT OP de plank. | The book is (standing) on the shelf. |
De auto STAAT IN die straat. | The car is (standing / parked) in that street. |
Mijn foto STAAT IN de krant. | My photo is (printed) in the newspaper. |
Het huis STAAT IN Amsterdam. | The house is (standing / located) in Amsterdam. |
Het vliegveld LIGT TEN WESTEN VAN Londen. | The airport IS WEST OF London. |
De man STAAT NAAST de vrouw. | The man is standing next to the woman. |
Ik LEG het boek OP de tafel. (to put) | -> Het boek LIGT OP de tafel. |
Ik ZET de doos OP de tafel. (to put) | -> De doos STAAT OP de tafel. |
Ik STOP het boek IN de doos. (to put) | -> Het boek ZIT IN de doos. |
De bal LIGT IN het water. | IS in the water |
Het kind LIGT ONDER de deken. | The child is lying under the blanket. |
Amsterdam LIGT IN Nederland. | IS in the Netherlands |
Het park LIGT IN Amster-dam. | The park IS IN Amsterdam. |
WAAR LIGT het groene park? | Where is the green park? |
LIGT Amsterdam in België of in Nederland? | |
Misschien LIGT mijn bal in het park. | Maybe my ball IS in the park. |
In Amster-dam LIGT een groot park. | In Amsterdam THERE IS a large park. |
De deken LIGT OVER de mand. | The blanket LIES OVER the basket. |
De gele bal LIGT NAAST hem. | The yellow ball IS NEXT TO him. |
De kat LIGT OP de deken. | The cat IS LYING ON the blanket. |